De vakantie is voorbij. Dat betekent de eerste schooldag, nieuwe juf of meester leren kennen, nieuwe kinderen voor het eerst zien en soms voor het eerst naar een sport toe. Vandaag is het voetbal avond en de spanning is om te snijden. Voor de zomervakantie zijn we al even gaan kijken, een keer of drie. Samen hebben we de route al verkend op de fiets. We hebben het veld gezien en de kinderen. Maar vandaag voelt het toch opeens extra spannend. Vandaag voel je hoe je handen zweterig zijn. Wat zou dat toch zijn?
Zenuwachtig de voetbalkleding aan. Gedachten gaan door het hoofd. ‘Gaat het wel lukken?’ ‘Hoe gaan ze vinden dat ik het doe?’ We kijken elkaar aan: kunnen we? ‘Ja’ verzekert ze me.
Op het veld aangekomen worden de pionnen klaargezet. De eerste oefeningen starten. Het voelt nog wat onwennig: bal kwijt, iemand langs de kant huilt en wat denken al die mensen die langs de lijn zo naar je kijken?
Wanneer er een oefening zelf gedaan mag worden, komen er belemmerende overtuigingen omhoog: ‘Ik kan dit niet!’, ‘Ik ben niet goed genoeg!’ Hartslag stijgt en je krijgt het langzaam benauwd. Maar niemand lijkt het erg te vinden. Langs de lijn het rustgevende gezicht van papa die knikt dat het goed gaat. De spanning ebt voelbaar weg. Rust keert terug. En de training verloopt prima.
Onderweg naar huis twijfel je toch nog even aan jezelf. ‘Hoe vonden jullie dat het ging? Deed ik het een beetje oké?’ Zuchtend kijken twee paar blauwe ogen je aan. Waarop de jongste zegt: ‘Jahaa, mam je deed het heel goed. Kom je ons volgende week ook trainen?’
Wanneer deed jij voor het laatst, iets voor het eerst? 😉